Het is zaterdagavond en georganiseerd als ik ben wil ik mijn tas inpakken voor morgen. Ik geef deze week ook op zondag les. Je moet wat als je zonder peso’s zit. Ik pak mijn tas op en zie hem. Een kever zo groot als mijn wijsvinger. Kakkerlak, gilt het alarm in mijn hoofd. De tas valt terug op zijn plek en ik sprint de kamer uit. In de woonkamer blijf ik staan, mijn ogen op de vloer in mijn hokje dat als slaapkamer dient, gericht. De enorme spiegel in de woonkamer laat mijn gezicht in paniek zien. Ik blaas alle lucht uit die zich heeft opgestapeld in mijn lichaam. Dan haal ik weer diep adem. En ik blaas weer alles uit. Ik heb het me nooit afgevraagd, of ik een vechter of een vluchter ben. Ik weet het allang. Rennen, denkt mijn lichaam in paniek. Soms luister ik er niet naar, maar dan ben ik nog altijd geen vechter. Dan ben ik een konijn, dat in blinde paniek dan maar gewoon blijft zitten terwijl hij in de koplampen van de naderende auto staart. Dat ik nu niet nog steeds boven mijn tas gebogen sta, heeft alles te maken met het claustrofobische karakter van mijn kamer. Vanaf hier kan ik rustig nadenken. Eerst maar eens de spuitbus vinden. WMijn huisgenootje heeft gezegd dat ze dan direct dood zijn. Goed spuiten, zei ze. Dat werkt meteen.
Ik app mijn vriend, hij krijgt me kalm in dit soort situaties. Maar ik weet dat hij zich ook meteen verantwoordelijk gaat voelen voor de oplossing. En het blijkt dat hij intussen ook al een paar biertjes op heeft. ‘Ooeehh, zal ik langskomen?’ vraagt hij. ‘Dat vind ik ook weer wat veel van het goeie, ik kan dit best alleen, neeee, ik kan dit niet zelf, ik wil dit niet, ik wil dat jij me helpt, doe normaal, doe niet zo afhankelijk neee ik ben de afhankelijkste persoon op aarde,’ speelt zich in enkele seconden af in mijn hoofd. (Zo gaat dat nou eenmaal, nee ik weet niet of pillen zouden helpen, hoezo?) ‘Ja graag,’ app ik uiteindelijk. ‘Dan kan je tegen me praten als ik de kakkerlak doodspray.’
Ik probeer me intussen voor te stellen hoe de kakkerlak reageert als ik de tas weer weghaal en zonder pardon de dodelijke spray op zijn hoofd spuit. Hij gaat rennen, vermoed ik. Strikt genomen is dat eigenlijk ook het enige wat een kakkerlak doet. Meer dan rennen en dan heel hard, is het niet. Toch is het beest het smerigste insect dat ik me kan voorstellen. Heel vreemd. Nu niet filosoferen. Welke kant rent hij op? De kant waar ik op spray. Doe ik dat dan dus mijn kamer in of jaag ik hem juist de kamer uit?
Mijn vriend is niet blij met mijn bericht. Ik krijg drie vraagtekens terug op mijn voorstel. Dat is het antwoord als hij me niet begrijpt. Hij zag zichzelf voor zich als een Pokemonstrijder die een kakkerlak te lijf gaat en nu moet hij ineens de psychologische achterban gaan spelen? Die vlieger gaat niet op, hij snapt me niet en dat is mijn schuld.
Dat maakt me boos. Ik haal nog een keer adem en met de spuitbus in mijn ene hand trek ik met de andere de tas weg. Hij zit er niet. Kut. O wacht, half in mijn schoen. De horror. Spuit. Daar gaat ie. Hij springt op. Hoo wacht dat was niet wat we hadden voorzien. Spuit, spuit, spuit. Hij springt heel hoog. Dat is geen springen. Dat is vliegen. Dooood, denk ik, terwijl ik de spuitbus op het hippende gevaar richt. Creperend stort hij uit de lucht. Daar krimpt hij direct ineen tot een klein propje. Poten wiebelen nog wat na, maar rennen kan ie niet meer. Laat staan vliegen. Huisgenoot had gelijk. Bijzonder dodelijk.
Ik voel me zo sterk.
Iemand klopt op de buitendeur. Mijn psychologische Pokemontrainer is er. Strikt genomen heeft hij me erdoorheen geholpen, zij het dan anders als we ons beiden hadden voorgesteld.
Hij heeft een even aangeschoten vriend bij zich.
Ik laat ze gelijk het corpus delicti zien. Ze staan er goedkeurend naar te kijken met hun handen in de zakken.
‘Was het een vliegende?’ vraag de aanwaaiende vriend geïnteresseerd. ‘Dan heb je geluk.’ Tuurlijk. ‘Die komen van buiten,’ legt hij uit als hij mijn wantrouwende gezicht ziet. ‘Dan heb je ze dus niet in de leidingen zitten.’
Ik knik. We kijken nog een paar seconden naar het insect dat de avond bepaalde.
Dan kijkt mijn vriend op. Hij merkt dat we al een tijdje niks drinken. ‘Heb je wijn?’
Geef een reactie