Mijn leerlinge Nederlands vordert snel. We praten Nederlands intussen, maar soms moet ik even een zin voor haar uitschrijven, zodat ze ziet wat ik zeg. Of zodat ze ziet wat ze anders moet doen.
‘We aten vegetarisch,’ is een zin die maar niet blijft hangen.
‘Dat is alleen maar een bijvoeglijk naamwoord. Moet er niet iets achter?’ vraagt ze in het Spaans.
Ik leg haar uit dat dat in dit geval niet hoeft.
‘Maar er mist iets als ik dit zeg.’
Ze kijkt even peinzend over haar mate heen naar de zin.
Dan kijkt ze lachend op. ‘Vlees.’
Geef een reactie