Een brugklasser vertelt me in de klas dat het ‘uit’ is tussen ons. Ik vermoed daardoor dat we daarvoor dan schijnbaar verkering hadden, volgens hem.
Ik moet lachen om die fictieve situatie. En door zijn verongelijkte gezicht lach ik alleen maar harder. Tot tranens toe.
En waar elke 12-jarige met het schaamrood op de kaken gaat zitten en zijn boek pakt, staat hij op.
‘Mevrouw, denk maar niet dat ik u ineens terugwil als u gaat huilen.’
In de trein naar huis, bel ik mijn zus en vertel haar dit verhaal. Een onbekend meisje tegenover me begint zelf mee te lachen.
‘Pas maar op,’ zegt ze lachend. ‘Die gaat nog voor een hoop rottigheid zorgen.’
En zo geschiedde.
Geef een reactie